Computer
- 1 juni 2020
- 3 minuten
Het woord “computer” had op mij als kind al een enorme aantrekkingskracht. Mijn oom Rob werkte in de jaren 70 bij Rijkswaterstaat, hij was daar computerprogrammeur, een interessanter beroep bestond er niet, mijn pa zat in de verzekeringen, dat was saai.
Oom Rob belde mij een keer op mijn verjaardag vanaf zijn werk. Hij liet de computer “lang zal hij leven” piepen. 2 dagen later kwam hij langs, hij had een enorm blad papier bij zich, waarop mijn naam stond, in braille, gemaakt door de computer. Het was raar braille, de afstand tussen de punten was erg groot, maar toch, het was magisch, want het kwam uit een computer. Toen wist ik zeker, later, als ik groot ben, wil ik ook zo’n ding.
Dat later kwam sneller dan gedacht. Eerst kwam een voorloper, een elektronische rekenmachine met een science fictionstem, hij sprak op 1 toon alle cijfers en bewerkingen uit. Ik nam hem mee naar school en werd er het populairste jongetje mee.
Daarna kwam de Commodore 64, ik had hem samen met een vriend gekocht. Dat 64 sloeg op de 64 KB werkgeheugen, die het apparaat bezat. Je moest de programma’s laden met een cassettebandje. Die programma’s werden in een uitzending voor computerhobbyisten op de radio uitgezonden, het waren fluittonen, die bestonden uit heel veel nullen en enen. Ze duurden een minuut of twee, het geluid klonk verschrikkelijk.
Je nam ze op, op een cassetterecorder, en Als je ze daarna eenmaal in de Commodore had geladen en je sloot het apparaat op de televisie aan, die deed dienst als monitor, gebeurden er wonderen. We hadden zelfs een programma dat de Commodore kon laten spreken. Je drukte een a in en je hoorde een a. Het was magisch. Als dit toch eens handiger en sneller zou kunnen, dacht ik, ben ik helemaal niet meer blind, dan ligt de wereld aan mijn voeten.
De ontwikkelingen volgden elkaar daarna snel op. De Brailleleesregel verscheen op de markt, ik kreeg mijn eerste laptop, hij woog 6 kg, je had er een flinke lap voor nodig, de spraaksynthesizer werd langzaam beter en op een gegeven moment kon ik zelfs elektronische post versturen, via De Digitale Stad. Ik had alleen een probleem, ik kende niemand die elektronische post kon ontvangen. Ik stuurde dus mezelf maar berichten, o, wat stoer, dat ze ook nog echt aankwamen.
Nu, 25 jaar later, zit ik een lijst van 50 mails door te worstelen die ik nog moet beantwoorden, de 64 KB werkgeheugen is 4 GB geworden, en dat is, zeggen kenners, nog aan de krappe kant. Straks heb ik een Zoomvergadering en vanavond is er een online Pubquiz en een Coronaconcert waar ik aan mee zou kunnen doen. En dat allemaal via die computer, de klank van het woord heeft nog steeds de magie van de tijd van oom Rob. Maar ligt de wereld nu ook echt aan mijn voeten? Is het internet, die virtuele wereld, die in deze tijd steeds meer de echte wereld wordt, voor mij begaanbaar? Daarover meer in mijn volgende blog.